zaterdag 20 december 2014

Die kleine wereld (3)

Dus: "going back in time". Naar de tijd dat ik nog jong en onschuldig was, dat ik nog aan mijn leven als vakman moest beginnen, nu ja, zelfs aan het leven moest beginnen. Een leven dat, maar dat geldt voor jullie ook, me teleurstellingen en verdriet zou brengen, maar dat veel minder dan de goede momenten en mooie tijden. Ik heb nu een schat van een vrouw, geweldige kinderen en meer dan fantastische kleinkinderen. Maar, natuurlijk, wist ik dat allemaal toen nog niet.
Toen was mijn leven nog vrij klein. Ik zat in een klas met nog een stuk of twintig andere knapen die allemaal "gung-ho" waren om het mooie vak dat ik zo lang heb beoefend te leren. (Uiteindelijk bleven we met tien man achter die examen deden, de anderen konden de zware taak en opleiding niet aan) Mijn eerste "echte" patiënt was dus die opa van die collega, die SMJRGSKNST, die majoor "boem", zoals we zeiden.
Het was in het MHO, de marine, nu ja, defensie, is goed in acroniemen. Marine Hospitaal Overveen betekent het, voluit geschreven. De eerste twee woorden spreken voor zich en Overveen is de plaats waar dat fraaie hospitaal was gevestigd. Een chique dorpje, letterlijk onder de rook van Haarlem. Ziekenhuizen waren in die tijd nog echt: huizen voor zieken. Het waren vaak wel enorme zalen van zes of acht personen waar de mensen waren opgenomen, maar er was meer, ja hoe moet ik het noemen, gezelligheid, zeg maar. Zo was het gewoon dat patiënten een asbakje op hun nachttafeltje hadden en gezellig een sigaretje paffend de dag doorbrachten. (Behalve als de 'witte vloed' kwam, het artsen en assistenten en hoofdzusters bezoek, dan werden sigaren, sigaretten en pijpen even gedoofd. Niet omdat de arts er last van zou hebben, vaak had hij zelf ook een sigaret tussen de lippen, maar hij moest wel naar de longen kunnen luisteren.)
In dat MHO, zaliger nagedachtenis, (ik spreek nu met twee tongen. Het ziekenhuis zelf was helemaal oké, het stond op 'numero uno' van de lijst waar, alle burger mensen uit de regio heengingen als ze wat hadden, maar de oude staf, vaak verzuurde en door spinnenwebben* geteisterde hoofd- en andere zusters die ons, KM ziekenpa's als vervelend of zelfs als slaafjes beschouwden, daar gelaten) was ook de opa van mijn collega opgenomen. Ja, Frans, dit is weer een echte volzin.
Kort: ik zal geen diagnose vertellen. Rest me te zeggen dat hij aan een ziekte leed die hem 'afasie' bezorgde. (Grieks: a = niet en fanai = kunnen spreken. Hij sprak wel, maar verhaspelde de woorden.)  
Zoals gezegd, hij was een ouwe onderofficier met het dienstvak geschutskonstabel. Dat is het op een na oudste dienstvak bij de marine, ooit. Toen de marine schepen nog kanons hadden. Nu hebben de schepen vaak maar een kanon, een automatisch ding dat vanuit een centrale bediend wordt door een druk op een rode knop. Wel hebben de schepen allemaal lange afstand raketten en zo. Maar goed, de opa in het verhaal had dus zijn hele leven met geschut, van groot en klein kaliber, op diverse oorlogsschepen te maken gehad. Nu was hij erg ziek en lag opgenomen in het MHO. Hij was, wat men tegenwoordig noemt, terminaal. Zijn echtgenote, de oma die mijn collega ook nooit gekend heeft, was drie jaar daarvoor overleden. Zijn zoon, de vader van mijn collega, was net negentien. 
(Die gegevens heb ik overigens van de collega. Ik voel nu wel een plaatsvervangende vorm van verdriet voor die jonge man, die in drie jaar tijd, nog voor hij mocht gaan stemmen, zijn pa en ma verloor. Wat een trieste jaren moet die jonge kerel gehad hebben!)
De majoor was alom bekend in het MHO. Omdat hij alleen maar een (1) kind had besloot men hem, in overleg met, neem ik aan, te laten waar hij was en hem niet meer op te laten nemen in een of ander steriel tehuis. Hij had trouwens volledige bewegingsvrijheid. In zijn goede dagen schuifelde hij door de gangen van het ziekenhuis. Dat gebouw was een oud klooster en had vier gangen in een vierkant, met vier verdiepingen, waarvan de bovenste bestemd was voor de mensen die er werkten of in opleiding waren, zoals wij. Hij droeg een KM pyjama, blauw gestreept, met daarover een kamerjas en slippers. Hij schuifelde door de gangen, bezocht oude kennissen: 'Weet je nog, Surabaya? Tandjong Priok? En die ouwe Tromp, wat een schip hè?' Het was een vriendelijke man, een echte onderofficier, vaderlijk tegen ons, 'kleintjes' zoals dat genoemd werd en statig, zoals onderofficieren (toen en nu) vaak waren of zijn. Hij rookte zijn sigaretje of zijn sigaartje en daalde vaak af naar het kombuis, voor een extra bakje soep of bordje nasi. Rond twaalven, voor de warme middag hap, was hij terug in zijn kamer en daar werd hem de borrel gepresenteerd. Borrel? Ja, een heuse echte jonge, uit een koude fles, dat lijkt nu allemaal vreemd, maar dat gebeurde wel meer in dat "huis van de zieken". 
Gedurende de middag sliep hij. Maar in de avonden was hij weer aardig actief. Vaak had hij bezoek. Lieg ik, want eerlijk gezegd weet ik dat niet, maar hoop ik het wel. Na het bezoek deed hij kamerjas en slippers aan en ging op weg naar de kantine van het hospitaal. Die kantine was de plek waar wij, jonge honden beneden de rang van korporaal, ons biertje moesten/konden drinken. Die kantine was ook vrij toegankelijk voor patiënten. Dus ook de befaamde NUKUBU's die in het hospitaal opgenomen waren. Dat was lastig, dat wel. Zat jij net lekker te hijsen en te lallen en te brallen met je maten, kwam er een met juwelen beladen en niet al te jeugdige dame uit poep chique Aerdenhout, die er voor een alcohol afkick kuur lag, jou vragen om een 'Junge burrel' (Aerdenhoudts) te bestellen. Zij zou je een joet (10 gulden) geven om dat te doen. (10 piek was toen een retourtje met de trein naar Assen, waar ik het weekend naar toe moest maar waar ik vaak geen poen voor had, zie kantine en biertjes en jonge rang.) Nu ja, dat weigerde je dan, ethiek, was een toverwoord in onze tijd, maar, fluisterde de dame met 'hanging tits' vertrouwelijk en wat ademloos in je oor, je mocht het ook wel "even met haar doen", er was een hoekje waar je niet gestoord werd.
Nodeloos te zeggen, nu ja, mijn Heer hoe kom ik hier weer op?
De majoor stapte dan iedere avond bij ons binnen. Hij zette zich aan een tafeltje in onze kantine, voor marine mensen: cafetaria genoemd, het 'Caf'. Hij bestelde bij de "Hof", een hofmeester die er niet was, maar waar wij dan voor invielen, een borrel, maar kwam niet op het woord. Een ei, een krant, een aanvuurleiding, nu ja, dat soort woorden. Men, we, wisten dat hij dat niet mocht, in ons caf komen dan en dat hij dat niet mocht, een derde borrel nemen dan. Maar: het was een man die een voorbeeld was. Hij had de oorlog meegemaakt en had gevaren in die tijd en: wie waren wij dan wel om nee te zeggen? 

Ik heb zijn overlijden niet meer meegemaakt. Ik was geslaagd en overgeplaatst. Ik zat aan boord van een of andere mijnenveger mijn werk te doen. Ik was ook te druk bezig om mijn leven op te starten met de vrouw die me een fantastisch kind (en ergo: kleinkinderen) zou schenken en ook heel veel leed en narigheid zou bezorgen.
Maar: hoe maf kan het leven lopen. Na 45 jaar ben ik die man nog steeds niet vergeten. Mijn eerste 'trucje' zeg maar, was met hem, mijn laatste trucje zal zo te merken met zijn kleinzoon zijn. Hoe klein is een wereld?


spinnenwebben*: een marinemannen gezegde die iets met 'ouwe vrijsters', die vaak nog maagd zijn, te maken heeft.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten